Recensie dagblad Trouw

Virtuoos anachronisme van Vikram Seth

Gertjan Vincent
22 december 1995
Review Vikram Seth: De Golden Gate.
Vert. Paul van den Hout.
Van Oorschot, Amsterdam; 346 blz.

 

Maar juist die negentiende-eeuwse allure bleek gunstig uit te pakken en bezorgde het boek op voorhand een cultstatus. Tegen de tijd dat de eerste kritieken verschenen van de mensen, die de moed hadden gehad de uiterst gedetailleerde en stilistisch wat vlakke roman ook daadwerkelijk te lezen, had de schrijver al een miljoen dollar aan publikatierechten geïncasseerd. ‘A suitable boy’ is weliswaar zijn romandebuut, maar het is niet zijn eerste proeve van schrijverschap: eerder publiceerde Seth gedichten, vertalingen uit het Chinees, een – bekroond – reisboek over Tibet en in 1986 ‘The Golden Gate’, een roman in verzen.

Dat laatste boek is nu door Paul van den Hout in het Nederlands vertaald en het is een van de merkwaardigste boeken die ik de afgelopen jaren gelezen heb. Hoe aangenaam eigenwijs de schrijver Seth is, blijkt opnieuw uit deze literaire krachttoer. Geïnspireerd door de Engelse vertaling van Poesjkins meesterwerk ‘Jewgeni Onegin’, besloot Seth een eigentijdse versie van dit negentiende-eeuwse liefdesverhaal te maken met behoud van de eigenaardige vorm: strofes van veertien regels op basis van de jambische tetrameter met een overwegend vrouwelijk rijm (een beklemtoonde en een onbeklemtoonde lettergreep).

Een op het eerste gezicht bijna hopeloze opgave voor een vertaler, maar Van den Hout is erin geslaagd om ondanks dat strakke metrische keurslijf het verhaal een luchtige en speelse cadans te geven. Zijn prestatie kan op een lijn gezet worden met die van Wim Jonkers die voor de Russische bibliotheek ‘Jewgeni Onegin’ in het Nederlands her-taalde. Evenals Jonker weet Van den Hout het gevaar van een voorspelbare dreun te vermijden door af en toe over te schakelen op een trochee of dactylus aan het begin van een versregel. Daarnaast zorgt een soepel toegepast enjambement voor een natuurlijke verteltrant waarbij je geen moment het gevoel hebt dat je gehinderd wordt door een knellend rijmcorset.

‘De Golden Gate’ beschrijft de lotgevallen van John en Phil, yuppen van midden twintig in San Francisco. Met een riante baan in de computerbusiness hebben ze materieel weinig te klagen. Alleen in de liefde wil het niet zo vlotten. Wat volgt is een eigentijdse relatie-komedie met hier en daar een ernstige ondertoon en een vleugje moralistische cultuurkritiek.

Het boek telt dertien hoofdstukken, ieder onderverdeeld in veertig à vijftig strofes. Dat het verhaal desondanks vlot wegleest heeft alles te maken met het feit dat Vikram Seth zorgvuldig vermijdt zijn toevlucht te nemen tot stoplappen, een hulpmiddel dat bij zo’n dwingende vorm voortdurend op de loer ligt. Bovendien houdt hij het tempo hoog door regelmatig flitsende dialogen in te lassen. Zo is er een scène waarin John Phil uithoort over zijn amoureuze escapades en tot zijn verbijstering te horen krijgt dat Phil een verhouding heeft met Ed, de broer van Johns vriendin:

‘Bekende?’ ‘Ja.’ ‘k Heb ‘r gezien? Ah!’ ‘Ja, nee, maar -‘ ‘Sue?’ ‘Nee.’ ‘Rose?’ ‘Nee.’ ‘Jane?’ ‘Verkeerd circuit.’ ‘Toch niet Rowena?’ ‘Nee.’ ‘Handdoek, Phil.’ ‘Ed.’ ‘Ed?’ ‘Ja.’ ‘Neen!’ Dat meen je niet!’ ‘Toch wel, John.’ ‘Jezus!’ ‘Verdomme, John, ik ben geen Rhesus-aapje met AIDS.’ ‘O, Jezus, Phil, bedoel je dat je zeggen wil. . .’ John stamelt, schudt zijn hoofd, slaakt rillend een kreetje, meer een soort geblaat van walging (‘Zo’n degencraat!’)

Seth is heel trefzeker in zijn beschrijving van spraakmakende thema’s zoals de controverse tussen de verdesbeweging en de techneuten die hun kennis in dienst stellen van het militair-industrieel complex, het zoeken naar nieuwe levensstijlen, de Gestalt-therapie en het holisme en de onophoudelijke strijd tussen de seksen.

Toch ontaardt het boek nergens in een loodzwaar tractaat, want als de spanning tussen de personages te hoog op dreigt te lopen, is er altijd weer de schrijver die zijn verhaal interrumpeert om een onderonsje met de lezer te houden, een negentiende-eeuwse verteltruc die – mits zorgvuldig gedoseerd – nog steeds goed werkt.

Het effect is wel dat de roman daardoor af en toe op twee gedachten lijkt te hinken: het streven naar een luchtige verteltrant binnen een strakke vorm staat soms op gespannen voet met de pogingen van de schrijver om het verhaal wat meer gewicht te geven dan een moderne zedenschets. Het navolgen van Poesjkins gecompliceerde vertelvorm draagt het risico in zich dat het resultaat niet meer is dan een min of meer geslaagde pastiche van het origineel. ‘De Golden Gate’ is meer dan dat: door de vernuftige mix van een ‘ouderwets’ metrum en een actuele inhoud laat Seth zien dat een in onbruik geraakte vorm een roman niet per definitie gedateerd maakt. Wat Seth binnen zijn zelfgekozen beperking weet te bereiken getuigt van een virtuoos taalgevoel.

Hoewel ‘De Golden Gate’ als roman in verzen een indrukwekkende staalkaart is van Seths literaire kwaliteiten, blijf ik toch met het gevoel zitten dat hij zijn vorm nog niet helemaal gevonden heeft. Gelukkig heeft hij tot nu toe laten zien dat hij niet eenkennig is in zijn voorkeur voor een bepaald literair genre. Zo hoeft hij zich nu weer gestort op het schrijven van een toneelstuk. Dat zal hem er overigens niet van weerhouden regelmatig een uitstapje naar de poëzie te maken, al is hij zich bewust van de consequenties zoals hij in een ironisch terzijde naar de lezer dicht: “Heeft een auteur het hard-poëten,/ ze zijn, en hebben niet te vreten. / Hoe elegant hun vers ook loopt, / de vraag blijft steeds of het verkoopt.”

Wat dat laatste betreft hoeft hij zich in ieder geval geen zorgen meer te maken.