Uitgeverij Prometheus, 2007
The tinnen princess verscheen in 1994 bij Penguin Books,
de tweede druk in 2004 bij Scholastic Children’s Books, Londen.
Philip Pullman, 1946, is een Brits schrijver van fantasy jeugdliteratuur.
Van zijn trilogie Het Gouden Kompas werden wereldwijd meer dan
tien miljoen exemplaren verkocht.
Dit vierde, afrondende deel uit een spannende jeugdserie, bekend als de
Sally Lockhart − serie, speelt zich, na inleidende gebeurtenissen in Londen,
rondom de hofhouding van het koninklijke paleis in het fictieve land Razkavia af.
Dit piepkleine koninkrijk ligt ergens in Midden-Europa. Wij schrijven 1882.
Chapter One
THE INFERNAL MACHINE
|
|
1 De helse machine
Rebecca Winter, getalenteerd, opgeruimd en arm, was zestien jaar
geworden zonder ooit een bom te hebben zien afgaan. Dat was niet
zo’n prestatie; Londen was in 1882 niet explosiever dan het nu is; al
was het ook niet minder explosief, aangezien dynamiet al een effec-
tief politiek instrument was.
However, on this fine May morning, Becky was not
thinking of bombs. The sun was bright and the sky was
dotted with fat little clouds like dabs of flake white on a
wash of ultramarine, and Becky was walking down a
tree-lined road in St John’s Wood in north London,
thinking about German verbs. She was on her way to
meet her new pupil – her first pupil, in fact; and she was
anxious to make a good impression and acquit herself
well.
Niettemin waren Becky’s gedachten op deze mooie ochtend in
mei helemaal niet bij bommen. De zon scheen vrolijk, en de hemel
was bezaaid met wollige wolkjes, als sneeuwvlokken op een vernis
van azuur, en Becky liep in St John’s Wood in Londen-Noord over
een aan weerszijden met bomen beplante straat en was met haar
gedachten bij de Duitse onregelmatige werkwoorden. Ze was op weg
naar haar ontmoeting met een nieuwe leerlinge – haar eerste, in
feite; en ze wilde heel graag een goede indruk maken en zichzelf
bewijzen.
Her cloak was a little shabby, and her bonnet was
unfashionable, and there was a hole in the sole of her right
boot. But that didn’t matter. The road was dry and the air
was fresh, and that young man in the straw boater had
given her what might have been an interested look, and
Becky felt splendid, for she was an independent woman –
or nearly, anyway. Her head high, she ignored the
speculative young man in the boater, checked the road
sign, and turned up into an avenue lined with comfortable
villas.
Haar jas was een beetje afgedragen, haar hoedje uit de mode, en
er zat een gat in de zool van haar rechterlaarsje. Maar dat deed er
niet toe. De weg was droog, en die jongeman met zijn strooien
hoed had haar aangekeken met een blik die je belangstellend zou
kunnen noemen, en Becky voelde zich fantastisch, want ze was een
zelfstandige vrouw – nou ja, bijna dan. Hoofd in de nek, keurde ze
de hoopvolle jongeman met zijn strooien hoed geen blik waardig,
keek even op het straatnaambordje of ze zich niet had vergist en
liep een laan in met gerieflijke villa’s aan weerszijden.
German was Becky’s first language. Her second was
English, her third Italian, her fourth French, her fifth
Spanish; she was in the process of mastering Russian, and
she could swear in Polish and Lithuanian. She lived with
her mother and grandmother in a plain boarding-house in
the most modest corner of Maida Vale, where her mother
worked as an illustrator of cheap novels and sensational
periodicals. They had lived there ever since they’d been
forced to exile from central Europe, when Becky was
three, sustained by each other’s diligence and by the local
network of exiles from their own country and others: a
poor, noisy, quarrelsome, generous, vigorously gifted
bunch of people from almost every country in Europe. It
was as natural for Becky to think in several languages as it
was to assume that she would have to earn a living; it
seemed only sensible to put the two things together.
Duits was Becky’s eerste taal. Haar tweede taal was Engels, haar der-
de Italiaans, haar vierde Frans, haar vijfde Spaans, ze was bezig het
Russisch onder de knie te krijgen en ze kon vloeken in het Pools en
Litouws. Ze woonde met haar moeder en grootmoeder in een een-
voudig logement in het eenvoudigste stuk van Maida Vale, waar
haar moeder werkte als illustratrice van goedkope romannetjes en
roddelbladen. Ze woonden daar al sinds hun gedwongen balling-
schap uit Midden-Europa, toen Becky drie was geweest, het hoofd
boven water houdend dankzij elkanders ijver en het plaatselijke
netwerk van ballingen uit hun eigen land en andere: een berooid,
rumoerig, twistziek, vrijgevig en uiterst getalenteerd allegaartje
van mensen uit vrijwel elk land op het Europese continent. Het was
voor Becky even normaal om in de verschillende talen te denken als
om ervan uit te gaan dat ze een broodwinning moest zien te vinden;
het was niet meer dan logisch om die twee dingen te combineren.
At the same time, she chafed at the limitations
hemming her in. Like all people with an unromantic
appearance (just on the sturdy side of plump, with bright,
black inquisitive eyes, cheeks that flushed too easily,
unruly dark hair), she had, she was sure, the soul of a
brigand. She hungered for romance. The only romance
she’d known so far had been a liaison with a butcher’s boy
when she was twelve. He had sold her a cigarette in
exchange for a kiss, but she hadn’t even smoked it all,
because he said it was dangerous for women to smoke
cigarettes in case they went mad. So they sat in the bushes
and shared it, and she was sick over his boots, which
served him right. Somehow, though, it hadn’t satisfied her
soul. She longed for cutlasses, pistols and brandy; she had
to make do with coffee, and pencils, and verbs.
Dat nam niet weg dat ze in elkaar kromp bij de gedachte aan de
beperkingen die haar dat zou opleggen. Zoals alle mensen die er
niet romantisch uitzien (net aan de gezette kant van volslank, met
kwieke, donkere, onderzoekende ogen, wangen die te snel bloos-
den en weerbarstig zwart haar) had ze naar haar eigen overtuiging
de ziel van een struikrover. Ze hunkerde naar romantiek. De enige
romance die ze tot dan toe had gekend, was een verhouding met
een slagersjongen geweest, toen ze twaalf was. Hij had haar een si-
garet verkocht in ruil voor een zoen, maar ze had hem niet eens he-
lemaal opgerookt, want hij had haar verteld dat het gevaarlijk was
voor vrouwen om te roken, omdat ze er gek van konden worden.
Dus hadden ze zich in de bosjes verstopt en hem gedeeld en ze had
overgegeven over zijn schoenen, nét goed! Maar om de een of an-
dere reden had het haar ziel geen voldoening geschonken. Ze
haakte naar dolken, pistolen en whisky, maar moest zich tevreden-
stellen met koffie, potloden en onregelmatige werkwoorden.
But there was a consolation in the verbs. She was
genuinely fascinated by how languages worked, and if she
couldn’t live with a band of robbers in a Sicilian cave, she
was prepared to study linguistics and philology at
university. But that cost money. So she had done what
many of her fellow exiles did, and placed an advertisement
offering her services as a language tutor, specializing in
German and Italian.
Maar er school troost in onregelmatige werkwoorden. Ze was
oprecht gefascineerd door de structuur van taal en als ze niet met
een troep bandieten in een grot op Sicilië kon leven, was ze bereid
linguïstiek en filologie te studeren aan de universiteit. Maar dat
kostte geld. Ze had hetzelfde gedaan als veel andere ballingen en
een advertentie geplaatst waarin ze haar diensten aanbood als lera-
res vreemde talen, gespecialiseerd in Duits en Italiaans.
It had drawn a reply almost at once.
It was a curious reply too. A young gentleman, who
had insisted on speaking English though it was clear to
both Becky and her mother that he’d have been happier in
German, had engaged her to come each morning to his
villa at number 43 Church Road, St John’s Wood, and
tutor a miss Bevan. The money he offered was ample, his
embarrassment (he was a very young man) was plain.
Becky and her mother had spent hours afterwards
speculating about him. Becky was sure he was an
anarchist; her mother was equally sure that het was a
nobleman, or even a prince.
Er was vrijwel meteen een reactie op gekomen.
En het was een merkwaardige reactie ook. Een jongeman van
goede familie, die erop had gestaan om Engels te spreken, hoewel
het Becky en haar moeder duidelijk was geweest dat hij veel meer
thuis was in het Duits, had haar ingehuurd om elke ochtend naar
zijn villa te komen, aan de Church Road nummer 43 in St John’s
Wood, om een zekere Miss Bevan les te geven. Het honorarium
dat hij bood was ruim, en zijn verlegenheid (hij was nog een héél
jonge man) evident. Becky en haar moeder waren uren na het on-
derhoud over hem blijven speculeren. Becky was ervan overtuigd
dat hij een anarchist was; haar moeder was er net zo hard van over-
tuigd dat hij een edelman was, of zelfs een prins.
“I have seen princes, and you have not,” she said.
“Believe me, he’s a prince. And as for her…”
They couldn’t begin to guess about Miss Bevan. Was
she young? Old? A child? A beautiful, sinister spy?
Well, Becky thought, she’d soon find out. She turned
into Church Road, and was about to open the gate of
Number 43, which was a white-painted villa with a front
path shadowed by heavy laurels, when someone said,
“Excuse me, miss.”
She stopped in surprise. It was the young man in the
straw boater. How had he arrived in front of her?
‘Ik heb prinsen gekend, en jij niet,’ zei ze. ‘Geloof me maar, het
is een prins. En zij…’
Miss Bevan tartte hun fantasie. Was ze jong? Oud? Een kind?
Een mooie, sinistere spionne?
Nou, dacht Becky, ze zou het snel weten. Ze sloeg Church Road
in en wilde juist het hek openen van nummer 43, een wil geschil-
derde villa met een door zware laurierbomen overschaduwd pad
dat naar de voordeur leidde, toen iemand zei: ‘Neem met niet kwa-
lijk, jongedame.’
Ze bleef verrast staan. Het was de jongeman met de strooien
hoed. Hoe kon het dat hij daar eerder was aangekomen dan zij?
He was in his early twenties, with a vivid, intelligent
expression, green eyes, and hair th same colour as
his hat. There was an air about him she couldn’t quite
place: he was a gentleman, to judg by his appearance,
but something about his confident manner spoke of
acqaintance with stables, and stsge doors, and low public
houses.
“Yes?” she said.
“Do you happen to know the young lady who lives in
this house?”
“Miss Bevan? As a matter of fact, no, not yet. I’ve been
engaged to teach her German. But who are you? And what
business is it of yours?”
Hij was vóór in de twintig, met een levendig, intelligent gezicht,
groene ogen en haar in de kleur van zijn hoed. Hij had iets over
zich dat ze niet helemaal kon thuisbrengen: naar zijn uiterlijk te
oordelen was hij een heer, maar iets aan zijn zelfverzekerde manier
van doen riekte naar stallen, het toneel en kroegen.
“Ja?” zei ze.
“Kent u misschien de jongedame die hier woont?”
“Miss Bevan? Eigenlijk niet, nee, nog niet, althans. Ik ben aange-
nomen om haar Duits te leren. Maar wie bent u? En wat gaat het u aan?”
He produced a card from his waistcoat pocket. It said J.
Taylor, Consulting Detective, and gave the address of a
photographic firm in Twickenham. Becky felt slightly unreal.
“You are a detective? What on earth are you detecting?”
“I think your Miss Bevan might be someone I’ve been
looking for,” he said. “I’m sorry to take up your time. May
I ask your name?”
“Miss Rebecca Winter,” Becky said frostily. “Excuse
me, please.”
He stood aside with a slight satirical bow, replaced his
straw hat at a jaunty angle, and walked away. Becky
blinked, took a deep breath, walked up the path and rang
the bell.
Hij haalde een kaartje uit zijn vestzak. J. Taylor, detective, stond
erop, boven het adres van een fotozaak in Twickenham. Becky
voelde zich een beetje onwezenlijk.
“U bent detective? Wat bent u in hemelsnaam aan het uitplui-
zen?”
“Volgens mij is die Miss Bevan van u iemand naar wie ik op zoek
ben,” zei hij. “Het spijt me dat ik uw tijd in beslag neem. Mag ik vra-
gen hoe u heet?”
“Rebecca Winter,” antwoordde Becky koeltjes. “Als u me nu wilt
excuseren.”
Hij deed met een ironisch buiginkje een stap opzij, zette zijn
strohoed weer op, zwierig scheef, en liep door. Becky knipperde
met haar ogen, haalde diep adem, liep het pad op en belde aan.